Dr. Vijai S Shankar MD. PhD

Gepubliceerd op www.acadun.com

Nederland

13 februari 2009

 

‘Kracht van het leven’

 

De mens zwijmelt alleen al bij het horen van het woord genade. Je vraagt je af wat er met hem zou gebeuren als hij oog in oog zou komen te staan met wat hij er zich bij voorstelt. Hij leeft in afwachting van genade. Hij gelooft dat hij het zonder genade moet stellen en dat zijn leven zal overlopen van geluk als genade op hem neerdaalt. Want niet alleen zullen dan zijn wereldse verlangens worden vervuld, het zal hem ook aan een plaats in de hemel helpen. De mens gelooft dan ook dat genade van God essentieel is - het is het geschenk der geschenken.

 

De mens hunkert naar genade en leeft, al dan niet geduldig, in afwachting van het moment waarop het hem ten deel valt. Alles goed en wel, maar heeft hij wel begrepen wat genade is of zou kunnen zijn? De mens weet ongetwijfeld wat genade is, maar dat is wel zijn uitleg eraan en dat hoeft niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat hij ook weet wat het werkelijk is of zou kunnen zijn. Volgens de verlichte zielen is de wereld illusoir. Zouden om die reden niet ook alle overtuigingen betreffende genade illusoir zijn? Dat zijn ze zeker en daarom dienen alle overtuigingen op hun merites te worden beoordeeld, zodat ze goed begrepen kunnen worden en helder kan worden gezien waar ze voor staan en wat ze beloven.

 

Waarom heeft de mens überhaupt genade nodig? Het verlangen ernaar is een indicatie dat de mens de charme van het leven is kwijt geraakt. De charme die een kind nog wel in het leven vindt, de onschuld die het uitstraalt en het vertrouwen waarin het leeft: het is allemaal verdwenen tegen de tijd dat een mens volwassen is. Waarom verliest de mens de charme van het leven uit het oog en waarom raakt hij zijn onschuld en het vertrouwen in het leven kwijt? Dat komt omdat hij denkt en gelooft dat het leven door zijn toedoen plaatsvindt, terwijl dat voor een kind niet zo is. De mens denkt echter dat het nodig is dat kinderen weten dat ze het leven zelf teweegbrengen en dus leert hij ze dat. De mens heeft niet begrepen dat hij niet door eigen toedoen leeft, maar vanwege genade en niet wegens gebrek eraan.

 

Alle verlichte wezens hebben bekend gemaakt dat niets door toedoen van de mens plaatsvindt. De mens gelooft echter dat het leven wel door zijn toedoen plaatsvindt, en dat hij genade nodig heeft om zich te realiseren dat dit niet zo is. Dit betekent dus dat de mens ergens wel weet dat het leven niet door zijn toedoen plaatsvindt, maar dat hij niet weet hoe hij van deze overtuiging afkomt. De mens gelooft dat hiervoor genade nodig is, en daarom verlangt hij ernaar. Aldus switcht de mens van de ene overtuiging naar de andere. Maar hoe worden overtuigingen eigenlijk in stand gehouden? Houdt de mens ze in stand? Als hij het is die dat doet kan hij ze net zo goed verwijderen, maar dat kan hij niet.

 

Dit kan alleen maar betekenen dat de mens zijn overtuigingen niet zelf creëert. Het is nodig dat de mens begrijpt dat zijn overtuigingen hem overkomen en dat hij ze niet zelf teweegbrengt. Als genade hem van zijn overtuigingen zou kunnen afhelpen, zou dat betekenen dat God zich bewust is van zijn overtuigingen. Dus wat bepaalt dat een mens genade wordt geschonken? Wat zou God kunnen doen besluiten om de één wel en de ander geen genade te verlenen?

 

Zou dit niet betekenen dat God partijdig is, in plaats van compassievol? Dat zou het zeker betekenen, wat tegen de overtuiging van de mens zou ingaan dat God onpartijdig en compassievol is. Als één van de overtuigingen van de mens niet echt zou zijn, zouden dan niet al zijn overtuigingen onecht zijn? Wederom, dat zouden ze zeker zijn. Betekent dit soms dat de mens door het leven gaat terwijl hij gelooft dat sommige van zijn overtuigingen waar zijn en sommige niet? Andermaal, dat zou het zeker betekenen. Maar kan de ene overtuiging waar zijn terwijl een andere dat niet is? Nee, dat kan beslist niet. Want wie zou moeten uitmaken welke wel en welke niet waar zijn? Het komt erop neer dat een mens een overtuiging aanvaardt of verwerpt, niet waar? Dat is zoals het gaat. Dus een door de mens geaccepteerde overtuiging is waar en een door de mens verworpen overtuiging is niet waar. Zo gaat de mens ermee om, en hij heeft genade nodig om bevrijd te worden van een door overtuigingen gecreëerde onvrijheid, wat alleen maar de zoveelste overtuiging is die de mens zichzelf op de hals heeft gehaald. Aldus draait de tredmolen van overtuigingen maar rond en rond.

 

Het is niet de mens die gedachten manifesteert waaruit overtuigingen zijn opgebouwd; het is niet de mens die weet hoe hij een gedachte moet creëren, laat staan dat hij een overtuiging kan samenstellen. Als dit wel zo was, zou hij alleen die gedachten creëren waarmee hij een wereld teweeg zou brengen waar hij van houdt en die hij aanbidt, want hij gelooft dat gedachten bepalen wat er in de wereld gebeurt. In feite gelooft de mens dat hij de genade van de almachtige nodig heeft, opdat hem de wereld wordt geschonken waar hij zo naar verlangt.

 

Maar de mens heeft niet echt goed nagedacht over deze overtuiging, want wie handhaaft de wensen welke door middel van genade in vervulling zijn gegaan? Zou dat niet wederom de mens met zijn overtuigingen zijn? Hoe zeker is hij ervan dat zijn overtuigingen dit keer wél zullen werken, want dat deden ze voorheen toch ook niet? Zou hij niet wederom genade nodig hebben, dit keer om een en ander recht te zetten in de wereld die hij wilde? Dat zou het zeker betekenen. Weet de mens eigenlijk wel hoe vaak hij in zijn leven genade nodig heeft? Dat weet hij niet, maar desondanks blijft hij erop hopen. Zou een mens het weten als genade hem ten deel valt? Hij zou het beslist niet weten en heeft ook geen idee wat het zou kunnen zijn. Hij neemt eenvoudigweg aan dat het gebeurt op het moment dat zijn geest hem informeert dat zijn leven op rolletjes loopt.

 

Genade is elk moment aanwezig. Zonder genade zou het moment niet bestaan. Het moment bestaat enkel en alleen vanwege genade. Genade is de kracht van het leven; anders gezegd: genade is eigen aan de natuur van het leven. Ook inzicht is genade, want inzicht is de kracht van het leven die de mens het leven binnenleidt door hem te laten beseffen dat de wereld, mens en de geest illusoir zijn en niet echt, zoals het leven hem laat geloven.

 

Elke godsdienst gelooft in genade. Het is nodig om de illusoire natuur van de wereld te bestendigen en het heeft om die reden zijn precieze plaats in het leven, en dat geldt ook voor al het andere in deze wereld. Het is door toedoen van genade dat alles in elk moment precies is zoals het moet zijn. Als genade afwezig zou zijn, zou dat betekenen dat God afwezig is. Waar God is, is ook genade. God is overal en dat betekent dat genade overal is. Wachten op, of vragen om genade, is hetzelfde als toegeven dat God niet overal is.

 

De jacht op genade is goed voor een jaarlijkse miljardenomzet en ook dit heeft zijn precieze plaats in het leven en speelt zijn rol in het bestendigen van de illusoire wereld. De ‘verplichte’ bedevaarttochten naar verre oorden welke elk jaar weer ten behoeve van genade plaatsvinden, vormen een effectieve manier om de economie draaiende te houden. Reisarrangementen, voedsel en zaken ten behoeve van comfort voor degenen die dat nodig hebben, evenals kleding, medicijnen en andere reisbenodigdheden voor mensen die niet zonder kunnen, ondersteunen zowel de nationale als de internationale economie. Het is genade die deze omvangrijke en complexe economie mogelijk maakt, terwijl de mens op jacht is naar genade. Genade bevindt zich vlak voor zijn neus, zo gezegd, maar desondanks verlangt de mens naar genade en kijkt hij ernaar uit, niet beseffende dat hij geen flauwe notie heeft van wat genade is. Maar desondanks is de jacht op genade geopend.

 

Vele heilige mensen staan altijd klaar om hun ongrijpbare genade met andere mensen te delen, die op hun beurt geloven dat heilige mensen ziektes kunnen genezen met hun genade. Als dit waar of echt was, zou een heilig mens dan niet iedereen genezen? Zou dat een mens niet heilig maken? Dat zou het zeker, maar kunnen en doen ze dat ook? Daarmee is genoeg gezegd over de werkelijkheid van heilig zijn. Ziekte en gezondheid zijn één en hetzelfde, mits correct begrepen, en beiden zijn uitsluitend de expressies van genade. De behoefte aan genade ten behoeve van de eliminatie of genezing van ziektes is illusoir en niet echt. Als ziekte zou worden geëlimineerd, zou op hetzelfde moment ook gezondheid worden geëlimineerd. Het lichaam is in hetzelfde moment ziek én gezond. Het is een verouderingsproces – het is de wijze waarop het proces van verfijning van het leven plaatsheeft.

 

De mens gelooft dat de zegeningen van heilige mensen hem beschermen tegen het kwaad, en dat de weg naar het leven erdoor geplaveid zal zijn met goud. Daarom zegenen heilige mensen huwelijken op heilige plaatsen. Niet tegenstaande de huwelijkszegeningen, welke binnen elke religie plaatsvinden, blijkt het huwelijksleven niet zo mooi te zijn als men ervan verwacht. Ook dit is genade, zodat de mens kan begrijpen dat de geest en overtuigingen illusoir zijn, en hij kan inzien dat hij onvoldoende begrijpt wat een huwelijk werkelijk is, en dat het niet kan zijn wat hij denkt dat het is of zou moeten zijn.

 

De mens gelooft dat heilige mensen verlichting geven met hun genade en zegeningen. Als zij werkelijk verlicht waren, zouden ze dan niet iedereen verlichting schenken, ongeacht of een mens naar hen toekomt of niet? Maar doen en kunnen ze dat ook? Nee. De mens gelooft dat verlichting door middel van genade en na vele jaren van spirituele beoefening plaatsvindt. Als het iets was dat door middel van genade gebeurde, zou het ieder moment gebeuren en zou de mens er niet vele jaren op hoeven te wachten. Heiligheid is niet een bepaalde gedraging, maar een totaalinzicht in het gegeven dat de wereld, mens en geest illusoir zijn. Het leven is elk moment verlicht, omdat genade in elk moment aanwezig is.

 

De hunkering van de mens naar genade is een uiting van zijn hebzucht. Genade oefent een aantrekkingskracht op hem uit omdat hij meent dat hij via genade kan krijgen wat hij wil. Met zijn verlangen naar genade maakt de mens kenbaar dat hij hebberig is. Het is niets anders dan hebzucht die hem naar genade doet verlangen. Als hij zou begrijpen dat alles aan het leven toebehoort en dat het leven hem al elk moment geeft, met inbegrip van zijn leven, zou hij dan omwille van genade hebzuchtig zijn? Natuurlijk niet. Het verlangen naar genade gebeurt, zodat de mens kan inzien dat de geest in feite hebzuchtig is.

 

De mens heeft niet begrepen dat hij zal ontvangen wat hij nodig heeft, inclusief de zuurstof die hem in leven houdt. De mens heeft niet begrepen dat hij te weten komt wat hij moet weten, inclusief de woorden die hij spontaan gebruikt. Hij heeft niet begrepen dat wat is voorbestemd om te gebeuren ook zal gebeuren, en dat deze gebeurtenis niet anders is dan een levensreis in de vorm van geboorte, groei en overlijden. En dat gebeurt allemaal bij de gratie van genade, waar de mens zo naar verlangt.

 

De mens heeft niet begrepen dat het genade is die hem zijn reis in het leven laat maken. Hij heeft niet begrepen dat het genade is die geboorte en dood manifesteert. Hij gelooft dat alleen voorspoed vanwege genade plaatsvindt, en dat tegenspoed niet door toedoen van genade gebeurt. Dat zou betekenen dat als tegenspoed zich voordoet genade afwezig moet zijn. Als dat waar was zou de wereld en de mens in al die momenten van tegenspoed niet bestaan. En als dat zo is, hoe zou er dan nog iets wat als tegenspoed gezien wordt kunnen plaatsvinden?

 

De mens heeft niet begrepen dat ook tegenspoed vanwege genade plaatsvindt. Het is alleen zo dat tegenspoed niet is wat de mens denkt dat het is - het wordt alleen maar verkeerd begrepen. Het bidden voor genade opdat voorspoed kan plaatsvinden, is ook een uitnodiging aan tegenspoed om plaats te vinden, áls het al genade is waardoor voorspoed plaatsvindt.

 

Dieren, vogels en vegetatie hunkeren niet naar genade, maar ze zijn vermoedelijk veel gelukkiger dan de mens is. Hij moet nog begrijpen dat het genade is die hen manifesteert, met inbegrip van wat ze nodig hebben. Hij moet nog begrijpen dat zijn geloof in overtuigingen en zijn hunkering naar genade eveneens manifestaties van genade zijn. Hij moet nog begrijpen dat hijzelf en alles wat hij nodig heeft, ook, en precies zoals het de bedoeling is, door genade gehandhaafd wordt. Hij heeft niet begrepen dat het leven niet in overeenstemming met de geest stroomt. Hij heeft niet begrepen dat het leven slechts op één manier stroomt, en dat het dat doet voor alle dieren, vogels en planten, de mens niet uitgezonderd - dit inzicht is genade.

 

Het maakt niet uit hoe religieus de mens is of hoeveel genade hij op heilige plaatsen of door middel van rituelen of bidden gelooft te ontvangen: hij blijft dezelfde. Dit is tegengesteld aan wat hij van genade verwacht; desondanks laat hij zich in met bedevaarttochten, gebeden en rituelen. Zolang de mens gelooft dat het leven door zijn toedoen plaatsvindt, zullen er ruzies, beschuldigingen, veroordelingen en kritiek binnen families, tussen vrienden en feitelijk in elk type relatie voorkomen. Al deze zaken gebeuren uitsluitend vanwege genade, omdat het genade is die de illusoire geest in stand houdt, waarvan de mens denkt dat hij echt is. Het is allemaal een oefening in hoop en geruststelling en geen blijk van besef dat genade elk moment bestaat en dat de manier waarop de geest denkt dat gebeurtenissen plaatsvinden niet echt maar illusoir is.

 

Genade is liefde en genade is haat. Genade is goed en genade is fout. Genade is vrede én oorlog. Genade is vrede én geweld. Genade is harmonie én disharmonie. Genade is veroordeling én kritiek. Genade is jaloezie én compassie. Genade is kennis én onwetendheid. Genade is ziekte én gezondheid. Genade is vrolijkheid én droefheid. Genade is blijdschap én boosheid. Genade is vijandschap én vriendschap. Genade is geloof, maar ook ongeloof. Genade is ook ruziemaken en beschuldigen. Maar gelooft de mens dit? Nee, dat kan hij niet, omdat de geest niet is voorzien van deze overtuigingen. Als ook deze overtuigingen in de geest zouden bestaan, zou de wereld niet echt zijn voor de mens. Dit is inzicht en geen overtuiging. Genade is elke bekende dualiteit in de geest. Genade handhaaft de dualiteit van de geest, opdat de wereld echt kan lijken voor de mens, alleen heeft hij niet begrepen dat de dualiteit van de geest niet echt maar illusoir is.

 

De mens gelooft dat hij genade heeft ervaren en dat zorgt er weer voor dat er veel goed verkopende spirituele boeken over dit thema zijn. De mens moet nog begrijpen dat zijn ervaring van genade, evenals elke andere ervaring, een gedachte in zijn geest is. Hij heeft nog niet begrepen dat het genade is die hem laat verbeelden dat zijn ego genade heeft ervaren. Maar kan het ego, dat niet werkelijk bestaat, ooit genade ervaren? Zou zo’n ervaring niet fictief zijn? Zou de ervaring van genade niet ook fictief zijn? Dat zou het zeker zijn, omdat het fictieve alleen ficties kan herkennen en niet wat echt bestaat. Ja, het is slechts fictief en daarom is elke ervaring, waaronder die van genade, illusoir en niet echt.

 

De mens is echter meer geïnteresseerd in het fictieve dan in wat echt bestaat. Dat komt eenvoudigweg omdat het ego zelf fictief is, zodat hij zich tot het denkbeeldige aangetrokken voelt, en dit is volkomen natuurlijk. Dit is allemaal te danken aan genade, opdat het illusoire karakter van de waaktoestand gehandhaafd blijft. De ervaringen die de mens met betrekking tot genade heeft, inclusief zijn pogingen om ze op te doen, zijn vergelijkbaar met de spelletjes die kinderen spelen; echter, kinderen weten dat ze spelletjes spelen, maar volwassenen weten dat niet. Genade handhaaft dit spel.

 

Het is genade dat het inzicht verleent dat de wereld, mens en geest illusoir zijn. Het is genade dat ieder mens in elk moment voorziet van het inzicht dat hij op dat moment nodig heeft. Ieder mens bevindt zich in de rij om van inzicht te worden voorzien, zodat er geen enkele reden is om je druk te maken over de vraag waarom jou nog geen genade ten deel is gevallen. De herkenning dat jou nog niets is toebedeeld is een bewijs dat jou genade ten deel is gevallen, want deze herkenning was eerder nog niet aanwezig of minder intens.

 

Het bidden voor een beter leven is eigenlijk een vermaning in de richting van genade, want weet de mens wel wat een beter leven is? Hij schijnt zich niet te realiseren dat elk moment van het leven door het leven wordt gemanifesteerd, en dat daarom elk moment perfect moet zijn. Als God niet zou weten hoe Hij het leven kan verbeteren, zou de mens het dan wel weten? Het leven is het beste dat er is – dus lééf het. De geest kent het leven niet en kan ook niet weten wat het leven is of zou moeten zijn. De mens heeft niet begrepen dat noch de geest, noch de mens aanwezig is in het leven. De mens bevindt zich in het leven als een optische illusie van licht en niet als een mens als zodanig.

 

God bevindt zich niet in het verleden of de toekomst. Als dat wel zo was zou Hij óf dood óf nog niet geboren zijn. God is aanwezig in het moment en het moment is aanwezig omdat God het moment ís. God is het moment waarin alles bestaat en dit maakt alles zo goddelijk als goddelijk kan zijn. Alles is een optische en auditieve illusie van God of Leven. Het besef dat dit zo is betekent dat genade heeft plaatsgevonden, zichzelf onthullend als inzicht. Het is nodig dat de mens begrijpt dat denken en leven niet hetzelfde zijn en dat denken een illusoire manifestatie van leven is. Dit is wat een mens tot een verlicht mens maakt.

 

© Copyright 2009 V. S. Shankar

 

 

Terug naar artikelpagina

 

 

back to articles page